Wijziging Embryowet naar aanleiding van de derde evaluatie

Reactie

Naam A Lam
Plaats Alkmaar
Datum 20 november 2023

Vraag1

De wetswijziging is op basis van afspraken in het coalitieakkoord en de derde evaluatie van de Embryowet. De hoofdvraag is of - gegeven de afspraken in het coalitieakkoord - de wijziging genoeg waarborgen biedt voor onderzoek met embryo's en embyoachtige structuren (of andere embryomodellen) zonder de wetenschappelijke vooruitgang onnodig te belemmeren.

Een tweede vraag is of de definitie (genoeg) duidelijkheid biedt voor verschillende soorten embryoachtige structuren. Het is voorstelbaar dat de voorgestelde definitie bijvoorbeeld moeilijk toe te passen is op embryoachtige structuren die op het moment van tot stand komen al voorbij het stadium van de primitiefstreep zijn (gastruloïden). De vraag is dus of het nodig is de definitie uit te breiden en op welke manier dat zou kunnen.
Ik heb geen wetenschappelijke achtergrond in deze richting, dus op de hoofdvraag kan ik geen antwoord geven. Wel heb ik een lekenoordeel over hoe de regelgeving meer op maat van de problematiek kan worden gebracht.

Met de oorspronkelijke definitie van embryo ("cel of samenhangend geheel van cellen met het vermogen uit te groeien tot een mens") is niets mis. Als het wenselijk wordt geacht om embryoachtige structuren zonder dat vermogen met dezelfde zorgvuldigheidseisen te omringen, zeg dan precies dat, in plaats van ze aan embryo's gelijk te stellen terwijl ze dat niet zijn.

De vraag is dus: wat is een "embryoachtige structuur"? De definitie in het wetsvoorstel, in termen van hoe de betreffende entiteit tot stand gekomen is, zal vroeg of laat achterhaald zijn en in het beste geval steeds langer worden naarmate er meer technieken komen om embryoachtige structuren tot stand te laten komen. Zowel voor de houdbaarheid als voor de leesbaarheid van de wet lijkt het mij goed om dichter op de tijdloze essentie te gaan zitten.

De tijdloze essentie is dat handelingen met/rond/aan de entiteit binnen bepaalde ethische grenzen moeten blijven. Naar mijn persoonlijke overtuiging is de belangrijkste ethische grens dat die handelingen geen leed mogen veroorzaken bij:
-1- de entiteit zelf (voor zover die op enig moment voldoende is of zal zijn uitgegroeid om leed te kunnen ervaren);
-2- personen van wie het invoelbaar is dat zij de entiteit als hun (evt. toekomstig) "kindje" zien, dus kunnen lijden onder het lot van dat "kindje".

Dus ik zou de oorspronkelijke definitie van "embryo" aanhouden, definiëren dat een "embryoachtige structuur" een entiteit is die uiterlijk lijkt op een embryo, niet het vermogen heeft uit te groeien tot een mens, maar wel door minimaal één persoon, invoelbaar, "mijn kindje" genoemd kan worden, en bepalen dat een "embryoachtige structuur" met dezelfde zorgvuldigheid moet worden behandeld als een "embryo".

Al het bovenstaande compacter geformuleerd: er is geen objectieve maar wel een subjectieve reden om embryoachtige structuren net zo zorgvuldig te behandelen als embryo's. De wet moet daarom aansluiten bij die subjectieve gelijkwaardigheid. Dat lukt niet met een objectieve definitie, wel met een verwijzing naar minimaal één "ouder" van de structuur.