Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 20..

Reactie

Naam Nils de Mooij
Plaats Dordrecht
Datum 31 augustus 2015

Vraag1

Wat vindt u van dit voorstel voor een nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten? U wordt verzocht aan te geven op welke onderdelen van het wetsvoorstel of de memorie van toelichting uw reactie betrekking heeft.
Geachte heer/mevrouw,

Graag geef ik mijn reactie op het voorstel voor de nieuwe WIV.

Ernstige zorgen en twijfels heb ik over het idee van bulkonderschepping. Door het toepassen van bulkonderschepping behandelt de overheid elke burger als een verdachte. Het maakt ons daardoor per definitie minder vrij. In het verleden zijn het de staten geweest die hun burgers niet vertrouwden; niet vrij durfden laten te zijn, die elke burger monitorden, of dat tenminste probeerden. Anders dan in het Oostblok en anders dan in veel andere niet-vrije landen had Nederland bijvoorbeeld een briefgeheim.

Vandaag maakt de technologie het zoveel makkelijker om alle burgers te volgen, juist in ontwikkelde landen als de onze, dat de neiging om 'veiligheid voor alles' te laten gaan bijna begrijpelijk is. Maar het is een zwaar instrument; een onnodig zwaar instrument zelfs, dat raakt aan het wezen van onze vrijheid. En het is niet duidelijk waarom dit instrument nu werkelijk nodig zou moeten zijn: alleen dat het kan, en dat het mákkelijk is, voor de diensten. De diensten doen belangrijk werk. Maar om dat werk op zo'n manier gemakkelijker te maken dat de vrijheid van elke burger er fundamenteel door geraakt wordt, en wij ons allemaal 'verdachte' moeten voelen, dat kan niet de bedoeling zijn. Ik vraag u daarom om dit voorstel, specifiek het 'bulkmonitoren' in te trekken.

Zorgen maak ik mij ook over het voorstel voor toezicht op de vraag of een specifieke inzet terecht genomen is. Dit bij politici neerleggen maakt het concept van toezicht minder overtuigend èn minder effectief: toezicht op dit soort inzet zou een echte toetsing moeten zijn, door een onafhankelijke rechter. De minister is onderdeel van de politiek en afhankelijk van de dynamiek tussen de fracties. De belangen en afwegingen die er bij de fractievoorzitters zijn in de 'commissie stiekem' zijn, bij eventuele toetsing, dus óók politiek.

Tot slot nog een punt over de kwestie van uitruil van informatie met buitenlandse diensten is een gegeven. Maar dergelijke uitruil moet altijd zorgvuldig en selectief gebeuren; niet in 'bulk'. Hieraan kleven dezelfde bezwaren als aan bulkmonitoren, nog verergerd door het feit dat privacywetgeving en -monitoring van de diensten in het buitenland minder bescherming kan geven dan die in Nederland.

Hoogachtend,


Nils de Mooij