Wetsvoorstel verbetering rechtspositie en rechtsbescherming mbo-student

Reactie

Naam Rijn IJssel (J. Gipmans)
Plaats Arnhem
Datum 22 januari 2020

Vraag1

Bent u van mening dat dit wetsvoorstel zal bijdragen aan de rechtspositie en rechtsbescherming van mbo-studenten?
Het wetsvoorstel beoogt een verbetering van de rechtspositie en – bescherming. Dat lijkt in de vraagstelling te zijn weggevallen.

De toon van het wetsvoorstel is nogal negatief. Het is de opdracht van het mbo om studenten optimaal voor te bereiden en toe te rusten op de stap naar de arbeidsmarkt en/of vervolgopleiding. Er is ons veel aan gelegen dat iedere student dat traject ook succesvol afrondt. En dat geldt ook voor studenten met een beperking. Schorsing en verwijdering zijn middelen die je bij hoge uitzondering hanteert wanneer alle andere vormen van begeleiding, interventie (in- en externe zorg) of ondersteuning geen verbetering opleveren.

Rijn IJssel vindt dat verbetering met het wetsvoorstel niet wordt behaald. De invoering van schorsing en verwijdering is niet noodzakelijk. Dit omdat veel instellingen hiervoor al een regeling kenden. Voortvloeiende uit het klachtrecht (artikel 7.4.8a WEB). Instellingen hebben daar de ‘rechtsgang’ belegd. Bij de interne klachtencommissie kan bezwaar worden gemaakt. Het is dus niet zo dat de student thans niet kan ageren tegen verwijderen/schorsing. Daarbij komt dat figuur 1 op pagina 20 doet voorkomen alsof er ná de klachtencommissie geen externe route (meer) open staat. Dit terwijl thans de student – na advies van de klachtencommissie en een daaropvolgend besluit van het college van bestuur - bij Rijn IJssel de gang naar de burgerlijke rechter mag maken. Er lijkt aldaar dus een verslechtering op te treden.

Vraag2

Bent u van mening dat dit wetsvoorstel de regeldruk voor instellingen zal verlichten?
Nee. Door de onderwijsovereenkomst weg te halen en allerlei andere maatregelen en voorzieningen toe te voegen, verdwijnt de regeldruk allerminst. In de uitwerking van het wetsvoorstel hadden we op een grotere vermindering van de regeldruk gehoopt.

De handtekening op de onderwijsovereenkomst is weliswaar niet meer vereist, maar onduidelijk is wanneer een student daadwerkelijk ingeschreven is. Wat komt voor de onderwijsovereenkomst in de plaats? Veel gegevens uit de onderwijsovereenkomst hebben instellingen nog wel nodig (zoals gegevens van de ouders, crebo, startdatum, einddatum, leerweg, niveau). Hoe worden die verkregen en op welk moment? En hoe zorgen we voor de ouderbetrokkenheid bij minderjarige studenten? Moeten ouders nu in plaats van de onderwijsovereenkomst een ander document tekenen? Hoe weet de instelling dat ook de ouders akkoord zijn?
Ook is ongewis of de instelling bijvoorbeeld nog een toelatingsbeslissing neemt? En, hoe worden dubbele intakeprocedures en inschrijvingen voorkomen (bijvoorbeeld als een student zich aanmeldt voor meerdere opleidingen, al dan niet bij verschillende roc’s?). Aan DUO moet meer worden aangeleverd, dan waar de instelling wettelijk gezien bij de aanmelding naar mag vragen (artikel 8.0.3 WEB). Kortom, het aanmelden, inschrijven en informeren blijft. Wat verdwijnt is het handtekening najagen.

Ook worden er andere administratieve lasten ingevoerd. Zoals het voorafgaande overleg met de inspectie bij de schorsing en verwijdering, wat in de praktijk niet gaat werken. Maar ook, de inrichting van een toegankelijke faciliteit. En het vastleggen van de ondersteuningsafspraken vraagt een administratief proces. Nu is het ondersteuningsplan gekoppeld aan de onderwijsovereenkomst. Als deze verdwijnt, kun je dit ondersteuningsaanbod ook anders vastleggen. Dat geldt ook voor aangepaste examinering. Dat moet te regelen zijn. Vraag is of met het vastleggen van ondersteuningsafspraken de doelen – passend onderwijs voor iedere student - worden behaald.
Bestaande bezwaarprocedures zijn voldoende om daar waar nodig gebruik van te kunnen maken. Overige zaken rondom uitschrijven en bezwaar kunnen ook in het studentenstatuut worden opgenomen.